Bunde Lanklaar

Onder een hemel die eruitzag alsof God de grijze verf niet goed had gemengd, vertrok een detachement van elf man. Letterlijk elf, geen dooie erbij, geen opblaaspop in fietsoutfit, gewoon elf exemplaren van de menselijke soort op tweewielers. Richting zuiden, want waarom ook niet? Het keerpunt van deze rit was Bunde, dat klonk als een plek waar men ofwel ouwe kazen maakt, ofwel heimelijk hoopt ooit op Google Maps te verdwijnen.

Maar voor het zover was, moesten er eerst wat hoogtemeters gepakt worden. Hoogtemeters zijn de calorieverbrandende nachtmerries van elke zichzelf respecterende wielertoerist. En dus gingen we, zoals door een hogere macht opgedragen, via Susteren (waar de tijd lijkt stil te staan), Nieuwstadt (waar niets nieuws is), Limbricht (dat verdacht veel op ‘limbo’ lijkt), Einighausen (spreek dat drie keer snel uit en je tong krijgt kramp), Urmond (waar de lucht altijd iets weg heeft van uitgeblazen rook), en Stein (niet te verwarren met bierstein) richting Catsop.

Catsop ja. Een naam die klinkt als een vergeten vloekwoord uit de jaren vijftig. Daar begonnen we aan een klim die ons collectief aan onze sterfelijkheid herinnerde. Het zweet gutste, de benen smeekten om genade, maar we overleefden. En toen: Bunde. Of beter gezegd, een bord waar alleen nog maar Bunde op stond. Kazen? Foetsie. Misschien opgegeten door de tijd, of door een man met een lactoseprobleem.

Afgedaald dan maar. Een weg zo smal dat een anorexische eekhoorn er moeite mee zou hebben, met auto’s die ons tegemoet kwamen alsof ze recht uit een Grand Theft Auto-spel reden. Toch: onderaan nog steeds elf man. Niemand geplet, niemand gelanceerd. God bestaat toch een beetje.

Over de brug bij Voulwames, waar het uitzicht iets had van een post-industriële natte droom, reden we noordwaarts. Richting Geulle, Elsloo, en dan langs de snelweg België in, alsof dat iets is wat men op een doodgewone donderdag doet. In Kotem deden we een lus – geen idee waarom, waarschijnlijk uit pure balorigheid – en reden onder de brug door waar we eerder overheen waren gegaan, wat filosofisch voelde. De cyclus van het bestaan, zeg maar.

Langs de Zuid-Willemsvaart richting Vught, waar de wegen zo binnendoor waren dat zelfs Google Maps even moest nadenken. Leut, Lanklaar – de ene plek klinkt als een grap, de andere als een vergeten Griekse held. Dan weer terug het jaagpad op, als een stel dolende zielen op zoek naar koffie, applaus of verlichting.

De bewolking brak open, en prompt begonnen mensen te puffen dat ze te warm gekleed waren. De mens is nooit tevreden.

Via de trambaan, die eerder aanvoelde als een tijdmachine richting de zinloosheid van het bestaan, ging het naar Maaseik, Oevereind, en toen doemde Aasterberg op. Het einde. Of het begin van het einde.

De elf helden, of liever gezegd: de elf zonderlinge strijders die deze tocht van tachtig kilometer tot een goed einde brachten, heetten: Piet C, Geert C, Har F, Henk H, Chris R, Huib S, Ton S, Jo St, Henk S, Har vd V en John W.

Kortom: het was een rit. Een epische, absurde, doodgewone rit. Zoals het leven zelf.

Herman du Bruxelles

0 0 stemmen
Waardering
3 Commentaren
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

0|51